Dinsdag in de Goede Week: Orewoet
Meditatie no 3
Met een steeds groter wordende boosheid volgde ik op tv
de verhoren van de toeslagenaffaire.
Wat dit voor tienduizenden gezinnen betekent.
Onvoorstelbaar hoe met hen is omgegaan.
Jarenlang hebben velen weggekeken, zijn ervoor weggelopen.
De onderzoekscommissie was veel meer dan een horzel.
En er gebeurt nog zoveel meer in ons gezellige landje,
waardoor mijn boosheid aanwakkert:
Groningen met kapotte huizen en mensen met slapeloze nachten,
het racisme bij de belastingdienst, de vooroordelen bij de politie …
Mijn boosheid houd ik lockdown.
De woede in de samenleving steekt en groeit.
De noodzakelijke covid maatregelen maken minder verdraagzaam.
Dat alles is zorgelijk.
In de katholieke kerk is woede een van de zeven hoofdzonden.
En wordt ook wel een doodzonde genoemd.
In deze week van leven en dood
stel ik de vraag of woede wel zo zondig is
en wanneer ze dodelijk gaat zijn.
Daar wil ik bij stilstaan (‘merren’).
Allereerst: woede hoeft niet negatief te zijn.
Een goede ruzie waarin het ketst,
kan lucht geven, ruimte om je te uiten
en mensen dichter bij elkaar brengen.
Woede kan mobiliseren.
Dat lees ik bij Hadewijch, die mystieke vrouw uit de Middeleeuwen,
die al vanaf mijn middelbare school met mij meekuiert.
Hadewijch heeft er een mooi woord voor: orewoet.
Een oud Middelnederlands woord, verwant aan ‘woet’, ‘woeden’ en ‘verwoet’.
Het is een ‘gloed’, ‘hitte’, ‘vurigheid’ en vaak ook een ‘geestelijke gloed, extase’.
Mogelijk komt het van ore woet, een waanzinnige gedrevenheid, dolzinnigheid
van een dier dat door een insect wordt gestoken, zoals een daas (zie foto).
Tegelijk – heel belangrijk – wordt er ook een ‘sterke ongedurigheid en vurige onrust’
en ‘brandende begeerte’ mee bedoeld.
Woede wijst naar iets wat heel belangrijk voor je is,
wat je erg begeert, wat je verlangt.
Onder woede zit een diepe honger naar liefde en rechtvaardigheid.
Ik heb dit niet van mezelf natuurlijk.
De Vlaamse priester en Hadewijch-kenner Jozef van Mierlo
heeft dit nauwkeurig onderzocht (1924).
Orewoet heeft alles te maken met een stevig, hartstochtelijk verlangen.
Een ‘weevolle drang naar de Minne’ zegt Hadewijch.
En het diepste verlangen dat in de mens kan branden,
is de begeerte naar God die Liefde is, de ultieme Minne.
De Noord-Nederlandse deskundige Marie van der Zeyde
heeft haar proefschrift over Hadewijch geschreven (1934).
Zij wijst op een veel ruimer en opener begrip van het verlangen bij Hadewijch.
Centraal ziet zij bij Hadewijch niet de Minne tot God,
maar een verlangen dat in iedere mens leeft,
om uit te stijgen boven de beperkingen die het leven geeft,
of de maatschappij oplegt.
Verlangen is eigen aan de mens.
Jos Reynaart een deskundige uit onze tijd
heeft een indrukwekkende studie verricht naar de beeldspraak van Hadewijch.
Orewoet geeft de spanning aan tussen wanhoop en hoop.
Daarmee is deze woede een kracht en een gerichtheid geworden.
Het drijft de mens naar de Liefde toe.
Zonder ‘orewoet’ ben je traag van hart.
Kort gezegd: Hadewijch waardeert de woede en verbindt die aan verlangen.
De opstandigheid die in je opkomt wanneer een dierbare gestorven is,
zegt alles over het gevoel dat je die zo erg mist.
De boosheid over de toeslagenaffaire kan de politiek de kracht geven
om het probleem serieus aan te pakken en te voorkomen dat zoiets weer gebeurt.
De woede over het lijden van een ander kan mijzelf sterk maken
“Fier” zou Hadewijch zeggen.
Uit lied 28 van Hadewijch (eigen vertaling):
Orewoet maakt de sterke mens beroerd
en de zieke helemaal gezond.
Zij maakt wie recht loopt mank.
Zij heelt wie gewond was.
Zij wijst wie de richting kwijt was
de juiste verre wegen
waar menigeen in moet dolen.
Laten we daarom voorzichtig zijn om de boosheid in onszelf,
of de woede die breed in de samenleving leeft te veroordelen of onderdrukken.
Het is de kunst om te kijken naar het verlangen dat in de woede ligt.
Wat bezielt de boosheid?
Dan kan de woede een perspectief krijgen.
Zoiets moet de Franse president Macron voor ogen hebben gestaan,
toen hij in gesprek ging met de mensen van de “gele vestjes”.
Om hun woede over misstanden serieus te nemen en niet te onderdrukken.
Zo is voor mij het kruis in deze week ook een symbool van woede.
Het is godgeklaagd dat Jezus aan het kruis is vermoord.
Het blijft een symbool dat dit nooit meer zou mogen gebeuren.
Begin april, rond Pasen, zie ik de oerwoede in de natuur,
op mijn kruiswegen.
De natuur is zo boos en vol verlangen.
De forsythia, de hazelaar, de tulpen, ze komen vol geweld uit.
En het komt goed, een geweldloos geweld.
Het oergebeuren van het leven,
het oert en juicht.
Voor vandaag staat psalm 71 op het kerkrooster,
althans een deel daarvan (verzen 1-2, 3-4a, 5-6ab, 15, 17).
Hieronder het gehele eerste deel van de psalm.
Heer, bij U zoek ik toevlucht,
laat mij niet voor immer vernederd.
Gij die rechtvaardig zijt,
ontzet mij toch, geef mij uitkomst.
Neig uw oor tot mij, schenk mij uw heil.
Wees mij tot een rots,
tot een burcht waarheen ik immer mag komen,
waar Gij mij stelt in uw heil.
Mijn rots, mijn bergvesting zijt Gij.
Houd mij, God, uit de greep van de bozen,
die klauw van wie vals zijn en wreed.
Gij, Heer, Gij waart mijn hoop,
mijn betrouwen van dat ik jong was:
van de moederschoot af was ik veilig bij U,
Gij, mijn helper sinds ze mij droeg.
En voor U was immer mijn loflied.
Gods hand kon een elk aan mij zien:
Gij waart mij de machtige toevlucht.
Vervuld was mijn mond van uw lof,
elke dag opnieuw van uw luister:
o verwerp mij dan niet nu ik oud word,
mijn kracht mindert – laat mij niet alleen.
Want mijn vijanden praten over mij,
mijn belagers gaan samen te rade;
en het luidt: ‘God heeft hem verlaten.
Op hem los! Niemand neemt hem ons af.’
God, blijf niet verre van mij,
mijn God, kom mij ijlings te hulp:
dan moeten van schaamte vergaan
die genadeloos mij vervolgen,
moeten schande dragen en smaad
die steeds op mijn ongeluk uit zijn.
Ikzelf – ik blijf hopen bestendig:
dat ik weer mag verhogen uw lof,
dat mijn mond uw gerechtigheid meldt
gewaagt, elke dag weer, van uw heil
dat ik nooit kan beseffen ten volle,
en ik uitspreek de daden van Hem, van de Heer,
uw gerechtigheid – de enige – aanzeg.
Gij hebt mij van jongsaf onderricht, God,
en nog spreek ik van uw wonderen.
Bronnen
Meer over Hadewijch is te vinden op Hadewijch.net. “Haken, beiden, merren” is Diets, de taal van Hadewijch en betekent: “Vurig verlangen, wachten, stilstaan bij”
Het schilderij van Cobi van Hulst komt uit de serie Orewoet die zij in 2011 maakte.
De Willibrordvertaling uit 1975 kan online gelezen worden. Het is de bijbelvertaling uit mijn studietijd die ik trouw ben gebleven. Mede door de prachtige psalmvertaling van van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde.