Julian of Norwich
Op 8 mei 1373 kreeg Julian of Norwich een indringende godservaring. Zij was 30 jaar en ernstig ziek. Ze kreeg visioenen van God, waarna de pijn verdween en zij herstelde. Later heeft ze haar visioenen opgeschreven in A vision showed tot a devout woman.
Rond 1390 trok zij zich terug in een cel (kluis) die tegen de Julianakerk van Norwich was aangebouwd. Het was een tijd dat de streek rond Norwich geteisterd werd door meerdere pest pandemieën. In haar kluis werkte zij haar visioenen verder uit (A revelation of love). “In quarantaine” bleef zij leven tot haar dood in 1416.
“Tegelijkertijd liet onze lieve Heer me in een geestelijk visioen de innige nabijheid van zijn liefde zien. Ik zag hoe Hij voor ons alles is wat goed is, en wat kan bijdragen om het ons behaaglijk te maken. Onze kleding is Hij, die ons liefdevol induffelt en omwikkelt, rondom rond neerhangend in omhelzing en omsluiting uit tedere liefde, om ons toch maar niet los te laten. Toen ik dit zag begreep ik dat Hij alles is wat goed is.
Daarop toonde Hij me een klein ding, ongeveer zo groot als een hazelnoot, dat, rond als een knikker, in de palm van mijn hand leek te liggen. Ik bekeek het nauwkeurig met het oog van mijn verstand en dacht: “Wat zou dit kunnen zijn?” Het antwoord was algemeen: “Dit is al het geschapene.” Verwonderd vroeg ik me af hoe het kon blijven bestaan want, klein als het was, had ik het gevoel dat het plots in het niets zou kunnen verzinken. Het antwoord dat Hij me ingaf was: “Het bestaat en het zal altijd blijven bestaan, want God bemint het. En zo heeft elk ding zijn bestaan te danken aan Gods liefde.” (p.112)
Dit schreef deze mystieke vrouw in een tijd waar de pest-pandemie het leven bepaalde. Vanwege mijn sympathie voor Middeleeuwse mystici (Hadewijch!) ben ik de twee boeken van Julian opnieuw gaan lezen, in deze coronatijd met haar quarantaine. Geen gemakkelijke onderneming, want haar werk is wat braver dan ik gehoopt had. Ik las de boeken in de nieuwe vertaling van Gerda Valkenborgh: Als de liefde alles wordt. (Halewijn/Berne, 2019 – daaruit is ook het citaat genomen).
Tussen de vele regels door lees ik hoe Julian de diepe onrust beleeft die mensen meemaken als zij getroffen worden door een pandemie. Daarbij is de impact van de zwarte dood nog vele maten groter dan die van het coronavirus. In die angstige tijd moedigt zij haar tijdgenoten aan om niet alleen de eigen kwetsbaarheid te erkennen, maar deze juist ook als een kracht te zien. Maar zij doet dat niet op de goedkope manier dat er uit een crisis altijd wel iets goeds voorkomt. Dat neemt immers de crisis niet serieus.
Julian zegt: leer je menselijke kwetsbaarheid inzien en richt van daaruit je aandacht niet op wat er misgaat, maar op wat wij mensen samen kunnen doen om elkaar te beschermen en te verzorgen. Dan zal de liefde, de goede dingen die we aan elkaar doen, de rampspoed overwinnen. Blijf je dus niet focussen op de pijn en wat je tekort komt, maar dat wij met liefde alles goed maken. Zij is beslist: uiteindelijk gaan lijden en zorgen het niet winnen, maar het goede doen zal alles overwinnen. En dat goede doen verbindt zij met Gods liefde.
Haar keuze voor een leven in isolement betekent niet dat zij zich wil afsluiten van wat er in de wereld gebeurt. Vanuit haar cel, aangebouwd tegen de kerk van Norwich, blijft zij het lawaai van de straat en de onrust van de samenleving horen. Vanuit dezelfde cel geeft zij adviezen aan de mensen uit haar omgeving. Juist door haar quarantaine vindt zij rust en kalmte in de dodelijke pandemie. Hoe vaak hoor ik niet dat het huidige isolement ook mensen meer bij zichzelf brengt. En misschien ook dichter bij het grote geheim van ons leven (wat ik God noem).
Julian of Norwich wordt ook wel de beschermheilige van de katten genoemd. In haar cel was zij niet alleen: ze had een kat. Waarschijnlijk was die nodig om de ratten buiten te houden. Maar ze had er zeker ook een hechte relatie mee. Op veel afbeeldingen van haar is dan ook haar kat te zien. Ook die kon uren stil in gebed spinnen. In deze coronatijd kan ik soms wel jaloers zijn op wie gezelschap heeft van een kat (of hond).