Louise Glück krijgt Nobelprijs
Blij verrast dat de dichter Louise Glück de Nobelprijs voor literatuur heeft gekregen. Niet dat ze die gekregen heeft, want ze is zonder twijfel een groots dichter. Maar omdat de prijs haar weer in mijn geheugen laat opduiken. Vaak zocht ik naar vertaalde gedichtenbundels van haar, maar vond ze nooit. De Nobelprijs zou een mooie aanleiding daartoe zijn.
Het Nobelcomité in Stockholm roemt haar voor de ‘poëtische stem die met sobere schoonheid het bestaan van ieder individu universeel maakt’.
Een van haar bekendste gedichten is Snowdrops, uit de bundel The Wild Iris (1992):
Sneeuwklokjes
Ik had niet verwacht te overleven,
aarde die mij onderdrukt. Ik had het niet verwacht
om weer wakker te worden, mijn lichaam
te voelen in vochtige aarde
weer kunnen reageren, me herinneren
na lange tijd hoe weer te openen
in het koude licht
van de vroegste lente –
bang ja, maar weer onder jullie
huilen ja, risico vreugde
in de rauwe wind van de nieuwe wereld.
Nog meer gedichten (vertaling: Erik Menkveld)
Afnemende wind
Toen ik jullie maakte, hield ik van jullie.
Nu heb ik medelijden met jullie.
Ik gaf jullie alles wat jullie nodig hadden:
bed van aarde, dek van blauwe lucht –
naarmate ik verder van jullie vandaan raak
zie ik jullie steeds duidelijker.
Jullie zielen hadden al lang immens moeten zijn,
niet wat ze bleven,
kleine kletsende dingen –
ik gaf jullie ieder geschenk,
blauw van de lenteochtend,
tijd waarvan jullie het gebruik niet begrepen –
jullie wilden meer, dat ene geschenk
bestemd voor een andere schepping.
Wat jullie ook hoopten,
jullie gaan jezelf niet vinden in de tuin,
tussen de groeiende planten.
Jullie levens zijn geen kringloop als die van hen:
jullie levens zijn een vogelvlucht
die begint en eindigt in stilte –
die begint en eindigt, een echo in vorm
van deze boog tussen de witte berk
en de appelboom.
Vespers
Ooit geloofde ik in je; ik plantte een vijgenboom.
Hier, in Vermont, land
zonder zomer. De proef op de som: als de boom bleef leven
zou dat betekenen dat jij bestond.
Volgens deze logica besta je niet. Of je bestaat
uitsluitend in warmere klimaten,
op het verzengende Sicilië, in Mexico, in Californië,
waar ze de onvoorstelbare
abrikoos kweken en de tere perzik. Misschien
zien ze jouw aangezicht in Californië; hier zien we nog niet
de zoom van je kleed. Ik moet mezelf dwingen
de tomatenoogst met John en Noah te delen.
Als er ooit in een andere wereld recht wordt gedaan, moeten
degenen zoals ik, door de natuur gedwongen
tot levens van onthouding, het leeuwendeel
van alles krijgen, alle
onderworpenen aan honger, gulzigheid zijn dat
om jou te prijzen. En niemand prijst
intenser dan ik, met meer pijnlijk
beteugeld verlangen, of verdient het meer
gezeten te zijn aan jouw rechterhand, als die bestaat, en deel te hebben
aan de bederfelijke, onsterfelijke vijg
die zich niet verkassen laat.
Wijkend licht
Jullie leken net kleine kinderen,
altijd tuk op een verhaal.
En ik had er al zo veel verteld;
ik had genoeg verzonnen.
Dus gaf ik jullie potlood en papier.
Ik gaf jullie pennen van riet
dat ik zelf sneed, middagenlang in de dampige velden.
Schrijf jullie eigen verhaal maar, zei ik.
Na al die jaren luisteren
zouden jullie wel weten
wat een verhaal was dacht ik.
Zeuren was het enige wat jullie konden.
Alles moest jullie worden uitgelegd,
op eigen kracht doorgrondden jullie niets.
Toen besefte ik dat jullie niet konden denken
met werkelijke lef of passie;
jullie hadden je leven nog niet geleid,
geen eigen rampen doorstaan.
Dus gaf ik jullie levens, gaf ik jullie rampen,
want schrijfgerei alleen bleek niet genoeg.
Jullie zullen nooit weten hoe goed
het me doet jullie daar te zien zitten
als onafhankelijke wezens,
jullie te zien dromen bij het open raam,
potloden die ik jullie gaf in de aanslag
tot de zomerochtend in woorden opgaat.
Het scheppen heeft jullie opgewonden,
ik wist het van tevoren, dat doet het in het begin altijd.
En ik ben vrij om te doen wat ik wil,
me met andere dingen bezig te houden,
in het volste vertrouwen
dat jullie me niet meer nodig hebben.